Een meander is een lus in de loop van een natuurlijke waterloop van een beek, een rivier of een zeestroming. Een opeenvolging van meanders creëert zo een meanderende rivier.
Dergelijke lussen ontstaan bij rivieren of beken doordat in de buitenbocht, waar het water het snelst stroomt, grond wordt weggespoeld, terwijl aan de andere zijde grond wordt afgezet. De oever waar de grond wordt geërodeerd wordt stootoever genoemd en de oever waar materiaal wordt afgezet de glij-oever.
Door dit mechanisme hebben de bochten de natuurlijke neiging steeds wijder te worden, waardoor ook de rivier steeds langer wordt. Dit gaat door totdat twee bochten in elkaar overlopen, de meander gaat dan doorbreken.
Als dit gebeurt wordt de meander zelf een 'dood' stuk van de rivier en herneemt de rivier zelf nagenoeg zijn oude loop. Het dode stuk heeft vaak de karakteristieke vorm van een hoefijzer en wordt daarom hoefijzermeer genoemd.
Alle neerslag (regen, hagel en sneeuw) die in het stroomgebied van een rivier (bijvoorbeeld de Rijn) valt, komt vroeg of laat in de rivier terecht en stroomt zo naar de zee. Een deel van het water verdampt daar, vormt wolken en valt weer als neerslag naar beneden. Zo sluit de waterkringloop zich.
Hoe snel het water door de kringloop stroomt, hangt af van hoe lang het op weg naar de Noordzee wordt vastgehouden. Een deel van het regenwater of het smeltwater infiltreert in de bodem en stroomt als grondwater naar zee. Ook planten houden grote hoeveelheden water vast. Hetzelfde geldt voor gletsjers en meren.
Het debiet van een rivier is de hoeveelheid water dat op een bepaald punt langs de rivier passeert. Gemiddeld bedraagt de afvoer van de Rijn ongeveer 2200 m³ per seconde.
In 1995 was er een extreme afvoer van 11.800 m³ per seconde. Op dat moment was het debiet van de Rijn zo hoog dat de rivier in Nederland begon te overstromen.
Het regiem van een rivier zijn de schommelingen in de waterafvoer van de rivier. De volgende grafiek laat de gemiddelde schommelingen in de waterafvoer zien van de Rijn van januari tot december.
In de winter bestaat de afvoer voornamelijk uit regenwater. In de Alpen blijft een groot deel van de neerslag die in de winter valt immers als sneeuw liggen. Pas aan het eind van het voorjaar smelt de sneeuw. In de zomer bestaat de Rijnafvoer voornamelijk uit regen- en smeltwater uit de Alpen. De bijdrage van regen uit de rest van het stroomgebied is dan gering door de hogere verdamping in die periode. Dit gemengde regiem bezorgt de Rijn een regelmatig afvoerpatroon waardoor de rivier het hele jaar door bevaarbaar is.
Dit alles zorgt ervoor dat de afvoer van de rivier varieert in de loop van de seizoenen en daarbij afhankelijk is van neerslag, wateropname en het smelten van gletsjers en sneeuw. Laagwater en hoogwater horen dus bij de natuurlijke waterkringloop van een rivier.